Luister goed naar de stilte. Leg je handen op tafel.
Wat heb je allemaal gehoord?
Gedacht?
De kinderen zitten in een kring. Eén van hen begint met een zin van twee woorden,
bijvoorbeeld: ‘Ingrid loopt’. De linkerbuurman maakt de zin met één woord langer,
bijvoorbeeld: ‘Ingrid loopt langzaam.’ De derde maakt ervan: ‘Ingrid loopt heel
langzaam.’
Enzovoort, totdat een deelnemer niet meer weet hoe hij de zin langer kan maken. Hij
doet dan niet meer mee.
Tomatensla
Tomatensla
De kinderen zitten in een kring. Enkele kinderen gaan naar de gang. De achterblijvers
bedenken een woord met meerdere lettergrepen, bijvoorbeeld to-ma-ten-sla, en
verdelen de groep in evenveel subgroepen als er lettergrepen zijn. Verdeel de
afzonderlijke lettergrepen over de subgroepen. Roep de kindern op de gang binnen.
Op een teken van de leerkracht zeggen alle kinderen in de kring allemaal tegelijk hun
lettergreep. Degenen die moeten raden moeten proberen de lettergrepen er bovenuit te
horen, bij elkaar te voegen en achter het woord te komen. Daartoe mogen ze
rondlopen en met elkaar overleggen.
Twee inderen zijn de psychiaters en gaan de klas uit. De rest van de klas spreekt af
dat ze een bepaalde ‘kwaal’ hebben. Dat kan lichamelijk of geestelijk zijn. Een
lichamelijke kwaal is bijvoorbeeld dat iedereen aan zijn neus krabt als hem iets
gevraagd wordt. Een geestelijke kwaal is bijvoorbeeld dat je in al je antwoorden een
kleur noemt.
Dan komen de psychiaters terug en die mogen de kinderen vragen stellen,
bijvoorbeeld: ‘Wat heb je vandaag allemaal gedaan.’ En in het antwoord moet dan de
kwaal verwerkt zijn. Dus het kind krabt even aan zijn neus, of zegt: ‘Ik heb een mooie
tekening gemaakt met mijn blauwe kleurpotlood.’ De psychiaters moeten raden wat de kwaal is....
Doe je ogen open na 30 tellen. Na 60 tellen.De leerkracht zegt: ‘Zoek een plekje in de klas waar je lekker kunt zitten, beweeg je
lichaam wat heen en weer totdat je je lekker voelt. We gaan een oefening doen waarin
we aandacht gaan schenken aan de adem-haling. Als je lekker zit ga je eens goed
letten op je ademhaling, voel je hoe de lucht je lichaam in en uit gaat? En terwijl je let
op die ademhaling, ga je elke ademhaling tellen. Telkens als je bij vijf bent begin je
weer opnieuw. Let ook op je buik, die heen en weer gaat als je in- en uitademt. Als je
de tel kwijt raakt begin je gewoon weer opnieuw’.
De kinderen zitten ontspannen in in een makkelijke houding op hun stoel. Ze sluiten
de ogen. De leerkracht stuurt hen op een ‘fantasiereis’ door met een rustige stem
bijvoorbeeld het volgende verhaal te vertellen:
‘Je ligt in een weiland. De zon schijnt warm op je lichaam. Je hoort vogels tjilpen.
Het gras geurt.’
Tussen de zinnen wacht de leerkracht even, zodat de kinderen zich in de situatie
kunnen verplaatsen. Na een aantal minuten haalt de leerkracht de kinderen weer terug
in de klas door bijvoorbeeld te zeggen:
‘De zon gaat langzaam onder. Je moet naar huis. Je rekt je uit en doet je ogen open.
Je bent weer terug in de klas.’
Er zijn natuurlijk talrijke variaties op deze oefening mogelijk. Er kunnen vlinders,
bloemen, bijen in het verhaal voorkomen. Ook kan de oefening worden uitgebreid
met een wandeling.
Bij dit spel moeten de kinderen proberen zoveel mogelijk te onthouden van een groot
aantal kleine voorwerpen. De leerkracht legt 15 a 30 kleine voorwerpen op tafel,
bijvoorbeeld een pen, potlood, gum, liniaal, theelepel, schaar, zakdoek, sleutel, etc.
Iedereen mag hier ongeveer twee minuten naar kijken. Daarna worden de voorwerpen
afgedekt en gaan de kinderen alle voorwerpen die ze zich herinneren opschrijven, op
een blaadje.
Vervolgens worden de uitkomsten vergeleken met de voorwerpen die er liggen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten